Het elektrische wagenpark in Nederland bestaat momenteel uit zo’n 200 duizend voertuigen, op een totaal van ongeveer 9 miljoen personenauto’s. Dat zijn 8,8 miljoen brandstoftanks die we kunnen, nee moeten inzetten om de emissies in de mobiliteitssector terug te brengen. Om over het vrachtvervoer, waar de elektrische ontwikkelingen een stuk minder ver zijn, nog maar te zwijgen. Door in zoveel mogelijk van deze miljoenen voertuigen geen fossiele maar hernieuwbare brandstoffen te gebruiken, zijn miljoenen tonnen aan CO2-emissiereductie te behalen. Bovendien gebeurt dit dan op een betaalbare wijze, zodat iedereen kan meedoen – en dus niet slechts de elektrische elite.
Het gebrek aan aandacht binnen politieke partijen voor hernieuwbare brandstoffen is een gemiste kans, zeker gezien het advies dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) afgelopen december uitbracht. Na uitgebreid onderzoek concludeerde het PBL dat er voor biobrandstof een belangrijke rol is weggelegd in de klimaatneutrale, circulaire economie van de (nabije) toekomst. Mits er aan duidelijke duurzaamheidscriteria wordt voldaan, zo werd het advies van een terechte bijsluiter voorzien.
Die criteria zijn er. Het debat dat de afgelopen decennia over biobrandstoffen voor transport is gevoerd, heeft voor verregaande regulering gezorgd zoals de Europese richtlijn hernieuwbare energie uit 2018. Wat die voorwaarde betreft staan alle seinen dus op groen. En is het zaak om optimaal gebruik te maken van bestaande producten en infrastructuren om de uitstoot in de mobiliteitssector terug te dringen. Met een intensiever gebruik van hernieuwbare brandstoffen uit afval- en reststromen. Want hoe belangrijk en hoopvol de opkomst van bijvoorbeeld elektrisch rijden ook is, het gaat simpelweg niet snel genoeg. Er is geen tijd te verliezen: we hebben iedere mogelijke ton aan CO2-besparing keihard nodig. En moeten daar alle beschikbare energiedragers voor inzetten, niet alleen in het wegverkeer maar ook in andere transportsectoren zoals de scheepvaart.